Regelmatig steek ik Het Kanaal over naar Engeland. Zo’n 30 minuten na vertrek is het uitzicht veranderd van een vieze rommelige haven naar een mooie blauwe vijverpartij. Het teken om maar eens een licht alcoholische versnapering te halen. Voor veel vrachtwagenchauffeurs bijvoorbeeld, is de bar een gezellige visvijver waar jongedames te vinden zijn. Zij raken soms mateloos geboeid door hun saaie verhalen over rokende banden, dieselwalm en het traditionele gemopper over wachttijden en gestresste bazen.
Met een pint lauw, smakeloos Engels bier in de hand van het merk ‘nooit van gehoord’, kijk ik door een raam dat zo te zien aan de voorzijde van het schip zit. Dat is ook de kijkrichting van de kapitein als het goed is. Valse hoop. Moderne kapiteins lezen de Donald Duck op de brug. Tegenwoordig gaat alles automatisch en het enige dat de gezagvoerder hoeft te doen is bij aankomst zich uit zijn comfortabele vliegtuigstoel te hijsen en laatste blad van zijn elektronisch logboek ondertekenen dat zo uit de printer rolt.

De Noordzee ziet er iets blauwer uit dan het water van de Zuid Chinese zee en omgeving.
Wandelend door de centrale gokhal naar het achterdek snuif ik extreem goedkope parfum op dat Tax-Free staat te wezen en twee stappen verder pik ik het geurspoor van Dettol op dat steevast naar een ‘overgeef plaats’ leidt. Ik struikel over het kleverige tapijt van het restaurant langs een paar zéér buitenlandse horecawerkers. Lopend door een soort disco-achtige donkere kamer vind ik de achterdeur die naar het achterdek leidt, de holkinkende muziek klinkt nu een stuk beter.
De vaktaal van de Noordzeevisser
Ik snuif mij vol met vitamine ‘Zee’ en zie een vissersboot waarvan ik het redelijke vermoeden heb dat hij nuttiger werk verricht dan ik.
‘Wat een mooie blauwe visvijver hebben die kerels toch! Zij hebben alle tijd van de wereld, kunnen gaan en staan waar zij willen en hebben geen mopperende baas aan wal. Zij zijn immers zelf de baas.’ Fantaseer ik verder. Een pot dampende koffie onder handbereik en met een walmende hoeretoeter aan de bovenlip wordt de zeekaart intensief bestudeerd. Ieder plekje van de Noordzee heeft wel een leuke bijnaam. Zo kunnen de navigatie aanwijzingen op de brug van een viskotter als volgt luiden:
‘Zullen wij een trekkie Noord in doen naar de Bruine bank en via de Theepot door naar het Puzzelgat? Even Noord West in naar het Lulletje om een kissie of 20 tong op te pikken en dan weer Noord-Oost in via het Slagschip naar de Koffiepot om 30 ton skol met een paar mooie gullen erbij op te halen? Dan stomen wij op naar de Monky bank om via de Banaan weer op huis an te gaan. Het is dan wel mooi geweest. Ommers?’
Dit zijn de gesprekken die in de stuurkast van een Nederlandse viskotter plaatsvinden, mijmer ik terwijl de vissersboot snel uit het zicht verdwijnt. De beschreven route is niet erg logisch want dat kost snel 50.000 liter brandstof. De professionele schipper zal nooit naar die Velzevis luisteren als het op visbestekken aankomt.
Wat is de Noordzee toch een prachtige visvijver!
Onze Noordzeevis heeft geen apotheek nodig om gezond te blijven. Geen Trifluralin, Carbendazim, Chloorpyrifos, Propionazool, antibiotica en desinfectiemiddelen. Daar kunnen de Aziaten wat van leren.

Een gul is een vakterm voor een kabeljauw. Dit exemplaar heeft gelukkig geen enkel medicijn nodig gehad om zo groot en gezond te worden. Hij komt gelukkig niet uit een Aziatische prutvijver.
Fout Engels eten
Even later eet ik aan de wal ‘fish and chips’ uit een Engelse krant. Da’s traditioneel, zegt mijn reisbureau, dat moet je een keer eten. Opeens ontcijfer ik duidelijk de kreukelige krantenkop in spiegelbeeld op de vette frietstaaf de smoezelige lettertjes: P-a-n-g-a! Terwijl ik mijn braakneiging onderdruk snel het tweede staafje gepakt. Gelukkig. Nu lees ik heel duidelijk: P-a-n-t-y.
Lang leve de Engelse keuken. Het is soms zo lekker zoals het gedrukt is.